Trix en de onzekerheid

 

 

Dáar ging de bel. Trix sprong op en legde het tijdschrift, waar ze in aan het bladeren was, terug op het tafeltje. Bij de deur overzag ze haar kamer nog eens. Alles was keurig in orde. Het licht was uitstekend, niet té..., maar aan de andere kant ook weer niet té... Aan asbakken had ze gedacht. Ze wil­de zich net tevreden omdraaien, toen haar een gilletje ontsnapte. Als de bliksem rende ze naar de boekenplank, daarbij koddige bewegingen makend in het heup- en halsgewricht, opdat door de schokken het net geborstelde haar niet  in de war zou komen. Met een vinnige greep griste ze Castor - de groene beer, die ze verledenjaar bij het verlaten van het ouderlijk huis had meegenomen om redenen, die destijds diep en heilig waren, maar haar nu kinderlijk en sentimenteel voorkwamen - van de plank en stopte hem ver weg in een kast achter kopjes en schoteltjes. Ze deed Castor duidelijk pijn, maar - allá! - dáar had ze nu geen tijd voor.

Met dezelfde koddige bewegingen rende ze nu naar het trektouw van de deur, haalde diep adem en trok. Terwijl het gestommel in haar oren aanzwol tot een grote geweldige voortrollende donder, bekeek ze zich in de spiegel. Ze drukte het haar van achteren nog wat omhoog en bewerkte het van voren met korte tikjes van haar middelvinger, zodat het enigszins over haar voorhoofd viel. Aldus had ze op het allerlaatste moment dan toch nog een soort compromis gevonden voor haar grote probleem: ponnie of geen ponnie. Ze duw­de de kraag van haar jurk naar achteren, haar borsten naar voren. Niet zonder voldoening slurpte ze zich enige tijd op.

Vrolijk draaide ze zich naar het trapgat, waar iemand hij­gend bezig was zich omhoog te werken. Dat hijgen paste er niet zo bij, maar over 10 treden zou hij voor haar staan, keurig en verzorgd, in zijn netste pak, met een bosje bloe­men in de éne hand, haar groetend met de andere en zich hakkelend excuserend voor het hele uur, dat hij te laat was. Ze zou hem met een lichte knik door de knieën begroeten en hem voorgaan naar haar kamer, waar hij beslist niet op de rot­zooi zou mogen letten.

     'Dag,' zei ze en tegelijk werd het koud in haar buik. In een kakibroek vol verfspatten en een trui met rafelige uitspa­ringen ter hoogte van de ellebogen, stond hij voor haar. Het was dezelfde plunje, waarin ze hem twee dagen geleden bij een vriend van haar vriendin ontmoet had en ze hem 'mach­tig interessant en zo zacht en intelligent' gevonden had.

     Ze draaide zich zonder meer om, liep haar kamer binnen en zakte in een stoel. De jongen volgde haar, in zijn handen geen bloemen, wel vier langspeelplaten. Bij de drempel van de deur bleef hij staan. Als hij het niet gedacht had! Trix, klaar voor een theedansant, op tafel een fles rode wijn met een kurkentrekker er bij voor hem, ernaast een schotel met kleine blokjes kaas, waarin houten prikkertjes. Ze keken el­kaar aan. Trix de jongen alsof ze hem zo achterover het trap­gat in wilde mieteren, de jongen Trix, alsof hij zich van lou­ter ellende ruggelings de trap zou afwerpen. Zijn ogen door­zochten gehaast de kamer en zijn blik bleef daarbij even rusten op de grote grammofoonkast in de hoek. Hij keek Trix met duidelijk groter geworden ogen aan en glimlachte breed.

     'Ga zitten en bedien jezelf,' zei Trix. Zijn innemende glim­lach hielp haar alweer wat over de emoties heen. Het kon nog best een gezellige avond worden. Hij had muziek meegenomen. Nou, daar hield ze ook van.

     De jongen ging zitten en met een laatste vleugje bitterheid bedacht ze, dat hij niets over haar riante kamer gezegd had en ook niet met de gebruikelijke exclamaties op het bij­zondere, door vader meegenomen, Incabeeldje op de schoor­steen afgesprongen was. Maar och, waar was ze nou bitter over? Ze begreep het eigenlijk ook best, dit was gewoon een heel ander soort jongen, zo een, die waarachtig wel wat anders in zijn hoofd had. Op dergelijke kleinigheden ging zo iemand natuurlijk niet in.

     Ze zaten nu reeds enige tijd zwijgend tegenover elkaar. De jongen deed echter geen enkele poging de gezelligheid te openen, terwijl hij ook niet de indruk wekte, dat het zwijgen op zijn zenuwen werkte. In volmaakte rust en tevredenheid zat hij in een stoel te wachten op wat komen zou. Trouwens ook als er niets zou komen, hij leek de laatste te wezen dat gênant te vinden. Eigenlijk was dit de eerste keer dat zij met dit probleem geconfronteerd werd. De jongens hadden altijd wel hun best gedaan. Waren die een keer over de brug, nou, dan wist zij wel te volgen of hen met zo'n opmerking, die haar vader 'typisch vrouwelijk' zou noemen in verrukking te brengen. Ze zocht hartstochtelijk een vraag te formuleren, maar waarover? De laatste film? Zijn eventuele broertjes en zus­jes? Sport en hobbies? Of beter maakte hij gedichten? Steeds onzekerder wordend - en jezus! haar háár had ze op het laatste moment ook nog eventjes mooi verpest - verwierp ze de mogelijkheden één voor één. Ze zag eigenlijk wel in, dat alles wat ze ook zou zeggen, die rustige, ietwat bleke fi­guur toch maar als futiel gebabbel in de oren zou klinken. Nee, uit zijn intelligente peinzende blik kon ze nu duidelijk op­maken, dat slechts, dat, wat diep onder de oppervlakte zat, hem beroerde. Uit de stilte van zijn houding sprak toch zonder meer dat éne, grote, diepe en heilige verlangen tot de essentie door te dringen en dan te sterven. Alles wat daar buiten viel was maar overbodig geraaskal. Zelf was ze toch niet dom, gymnasium zonder moeilijkheden, maar haar in­stinct zei haar vanavond, dat haar leven oppervlakkig kin­derspel was vergeleken bij het zijne, waar het niet om uiter­lijkheden ging, maar juist om datgene, waar ze zich nooit in had durven verdiepen, dat doolhof van eeuwige grondwaar­den en absoluut oerweten, waarin ze altijd bang was geweest volledig de weg te zullen kwijtraken. Ze zag nu ook pas goed hoeveel die jongen op Wouter Keuning leek, die ónjongen van school, altijd en eeuwig ongewassen, ongeschoren, on­gekleed, en ongemanierd, dat je er helemaal éng van werd, maar rázend knap en ángstig scherp. Overigens, tegen háár was Wouter eigenlijk altijd erg vriendelijk en hoffelijk ge­weest, maar desondanks had ze zich met hem nooit ook maar één ogenblik op d'r gemak gevoeld. Almaar bang door de mand te vallen. Waarom? Wat viel er te vallen? Bij god, ze be­greep er geen bliksem van. Ze was een boon als ze dáár iets van snapte. Verliefd was ze toch beslist niet op die jon­gen geweest en trouwens het idee alleen al was gewoon be­láchelijk. En toch, van al het zelfbewustzijn, gebouwd op haar al vroeg aanwezig besef van vrouwelijke charme, was nooit ook maar het geringste overgebleven. Anders was ze toch levendig en gevat genoeg, maar in Wouters buurt ver­stijfde ze en kon ze haar aandacht slechts richten op het niet zeggen van bête dingen. Dat kwam dan neer op de mond potdicht, alsmaar glimlachen en 's avonds met krampen naar bed. En nu...? Hoe kreeg ze het voor mekaar? Ze zou ge­woon kunnen zeggen: 'Ja, kijk's als jij ook niks te vertellen hebt, dan moeten we er maar van afzien.' Maar het enige, wat er door haar heenging, was nota bene dat, alles wat zij nastreefde of waarmee zij zich tevreden stelde niet meer was dan ijdelheid, wind, verlakkerij.

     Ze schrok toen de jongen plotseling opstond. Ojeeojee, hij had de essentie toch niet plotseling in haar bevroed? Nee hoor, daar was ze niet op voorbereid. Gelukkig liep hij langs haar heen, sloeg de deksel van de pick-up op en haalde een zelf­meegebrachte plaat uit de hoes.

     'Hou je van Coltrane?' vroeg hij met de zachte, hese stem, die zij zo aardig gevonden had, maar haar nu deed huiveren.

     Hij wachtte niet op antwoord, maar zette de plaat op. Een oorverdovend lawaai brak los. Hij bukte en zette het geluid nog iets harder. Het was vrijwel niet te verdragen, maar ze durfde haar vingers niet in de oren te steken. De jongen bleef, met hoofd, armen en benen wiegend, boven de radio gebogen staan. Af en toe maakte hij een wilde dirigeerbe­weging, klikte met zijn duim, of tátátá-de met zijn mond het ritme mee. Trix wist het niet meer, bij god! ze wist niet meer wat haar overkwam. Het geluid zakte soms iets, maar dan plotseling zwol het weer aan, als een golf, die kwam op­zet­ten, hoger en hoger rees, om dan tenslotte met een donde­rend geraas in alleen maar lawaai over te gaan. Tegelijk met het omkiepen van een golf gaf de jongen nu een luide lang­ge­rekte schreeuw, stortte zich languit op de divan en bleef daar met het hoofd in de armen bewegingloos liggen. Daar kwam alweer een nieuwe golf opzetten. De jongen hief lang­zaam het hoofd op, hoger en hoger, en wammppp...! daar denderde hij zijn hoofd weer in het kussen, waar het lange tijd bleef naschokken.

     Trix zat te midden van het water verbijsterd in haar stoel. Ze wist het niet, bij god! ze wist het niet.

     Midden in het lawaai brak de plaat plotseling af. De jon­gen duwde zich op. 'Fijn! Waanzinnig fijn!', riep hij haar in het voorbijgaan toe. Haar instemmend antwoord ging ver­lo­ren in de andere kant van de plaat. De jongen bleef nu bij de pick-up staan en danste met zijn bovenlichaam dat hij lang­zaam op gelijke hoogte blijvend met de golf met kleine ve­nijnige ritmische rukjes uit bukkende houding strekte om tege­lijk met de Absolute Uitstorting weer krijsend in elkaar te kunnen duiken.

     'Zorg dat je meester blijft van elke situatie,' had haar va­der bij het uit huis gaan gezegd. Het was duidelijk, dat dáar in elk geval geen sprake meer van was. De straaltjes zweet gutsten de jongen langs het voorhoofd, een vreemde lucht veroverde haar kamer. O god o god, die jongen kon nóg zo'n knappe kop hebben, hij kon nóg zo dicht het Oerweten op de hielen zitten, dit was háár kamer en wat hij daarin uitspookte was vérregáand vérregáand onbeschoft. Eén ding wist ze zeker. Dit was... dit was... ongehoord! Plotseling was het dood­stil in de kamer. De jongen stond hijgend, alsmaar zweet afscheidend in een hoek. Zwakke kreetjes kwamen er uit zijn bek. 'Oh!' kreunde hij, 'oooh!' Langzaam kwam hij weer wat tot zichzelf. Trix durfde nog niets te zeggen.

     'Nu nog wat met Jimmy Clark,' zei hij, nog maar half be­komen. Hij had de plaat al in zijn handen. Trix sprong uit haar stoel.

     'Nee, ik wil het niet! Ik wil het niet!' schreeuwde ze over haar toeren en ze rukte de draad met alles er aan uit de muur.

Verbaasd en ontnuchterd door zoveel hysterie, haalde de jon­gen zijn schouders op. Hij keek haar gedurende enkele ogen­blikken aan. Een blik die ze niet zou vergeten.

     "t Is jammer,' zei hij toen, 'in deze huizen heb je weinig last van buren en het moet hárd, weet je, waanzinnig hard.'

     Een beetje geschrokken van haar felheid, grinnikte ze hem toe en knikte.

     'Je moet me geloven,' zei ze, 'het gaat hier nu eenmaal slecht. Ik heb de kamer onder groot voorbehoud.'

     De jongen reageerde niet. Hij probeerde door het raam naar buiten te kijken. Trix' blik viel op de fles rode wijn en de stukjes kaas. Ze had zin om zachtjes te huilen.

     'Waar kan ik hier even schijten?' vroeg de jongen, haar ineens weer aankijkend, 'of is het daarvoor soms ook te ge­horig?'

     'Tweede deur rechts,' kon ze uitbrengen, nog net voor de tranen begonnen te stromen.

     Een jazzerig melodietje fluitend kwam de jongen na enige tijd weer binnen. Ze veinsde uit het raam te kijken en hoorde de jongen de platen weer in de hoezen schuiven. Het fluiten hield op en in de kamer was het nu angstig stil. Trix draaide zich om. De jongen lachte haar vriendelijk toe. Vervolgens haal­de hij zijn schouders op en zuchtte diep.

     'Wat wil je?' zei hij, 'ik kan nou nooit eens ergens echt lekker luisteren.'

     Hij hief de hand met de vier platen even op en verdween in hetzelfde trapgat als waaruit hij gekomen was.

 

(uit "Ojongensjongens, wat een gepiep")